...in eeuwigheid!

Gepubliceerd op 8 november 2024 om 17:00

507 jaar Reformatie, vorige week hebben wij mogen herdenken dat Maarten Luther zijn 95 stellingen aan de deur van de slotkapel van Wittenberg timmerde. Traditiegetrouw schrijf ik een artikel over het Lutherlied. Dit jaar is het vierde couplet aan de beurt:

Gods Woord houdt stand in eeuwigheid
en zal geen duimbreed wijken.
Beef, satan! Hij, die ons geleidt,
zal u de vaan doen strijken!
Delf vrouw en kind'ren `t graf,
neem goed en bloed ons af,
het brengt u geen gewin:
wij gaan ten hemel in
en erven koninkrijken!

Eerder schreef ik over hetzelfde lied:

In 2021: Een vaste burcht IS onze God
In 2022: Vraagt gij Zijn naam?
In 2023: Geen vrees

 

En nu is het 2024. Voor het 4e jaar op rij ligt de zo bekende tekst voor mij. Onwillekeurig moet ik denken aan het artikel wat ik schreef over een aangepaste versie van dit couplet: Smalle wegen verbreden. In dit artikel benaderde ik vanuit het negatieve de tekst en heb ik geen recht gedaan aan diens inhoud. Want zou een couplet als deze niet juist vanuit het positieve benaderd moeten worden?

 

Zo groots als Luther de aanhef van zijn 4e couplet maakt; wie zou het Luther na durven zeggen? Voor Luther is het alsof na het geweld wat hij in het voorgaande couplet beschrijft de duist’re wolken openbreken en de zon gaat schijnen. Het is alsof er een strijd gestreden is en de liefde tot zijn Vaders Woord zijn hart en mond doen overvloeien. In gedachten hoor ik hem vol vreugde uitroepen: “Gods Woord houdt stand in eeuwigheid en zal echt geen duimbreed wijken!”

 

Nee, voor Luther is het duidelijk: De Bijbel is waar! 100% waar! Er is geen twijfel meer mogelijk. Gods Woord, het is de liefdevolste boodschap die men kan horen. Het is snijdend waar nodig, maar ook wordt er een vreugde in gesmaakt die Luther niet kan bevatten. Het is voor hem te groot! Te rijk! De Bijbel is voor Luther het fundament geworden van zijn bestaan. Zonder die Bijbel kan hij niet meer leven. Ik zie hem in gedachten de woorden van 1 Timotheüs 1 : 15 uitstamelen: “Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig! Christus Jezus is naar de wereld gekomen om zondaren zalig te maken. Hij is geboren, heeft geleden, is gestorven maar is ook opgestaan om zondaren te redden. En ja, ik ben de voornaamste! Ik heb zwaar gezondigd. Ik geloofde in de leer die vanuit Rome verspreid werd. Ik dacht dat ik de zaligheid zelf wel kon verdienen door net te leven, een vrome christen te zijn. Door te lezen in Zijn Woord, door de wetten te houden. Ik heb mijzelf gekastijd en verwond om zo de zegen van Hem af te smeken. Ik dacht dat als er iemand zichzelf zalig kon maken, ik dat was. Ik, dwaze hoogmoedige!

 

Maar oh wonder, Hij heeft mij gered uit alle angst en zorgen. Hij is mijn licht en heil, wie zou ik nu nog vrezen? Hij is het, die hulp verschafte in nood. Ja, Hij heeft mij zelfs beveiligd voor de dood.”

 

Wie zou het Luther na durven zeggen?

 

In Luther brandt het vuur van Gods liefde, want hij kan de strijd met de vorst van het duister aan. Er staat hem een sterke Held terzijde. Met die held kan hij de heeste strijd winnen. Met sterke stem roept hij het uit: “Kom dan maar duivel met je plagen en je slagen. Tart mij maar. Val mij maar aan. Laat de Paus in Rome mij maar excommuniceren. Laat keizer Karel IV mij maar in de ban stoppen.”

 

Staat dat er?
Nee, dat staat er niet! Luther vervolgt het laatste couplet in de wij vorm. Luther beseft dat hij niet alleen is; hij schrijft verder in de meervoudsvorm. Luther beseft het; hij maakt onderdeel uit van een volk dat niemand tellen kan. Ze zijn met meer dan de sterren aan de hemel.

 

“Hij, die ons geleidt zal u de vaandels doen strijken! Beef dan, satan! Sidder! Besef dat uw kop vermorzeld zal worden, al gaat u nu nog rond als een briesende leeuw. Ja, zelfs al neemt u onze man, vrouw en kinderen van ons af, al wordt al ons goed door u van ons afgenomen, al zijn wij straatarm en zitten in wij in lompen onder een brug, al neemt u de gezondheid van ons weg en moeten wij kermen van de pijn der ziekten, ja, al zou u ons in de dood storten… Het maakt niet uit. Het brengt u geen gewin, want… duivel, al denk je dat je gewonnen hebt…

 

wij gaan ten hemel in. Wij zullen worden gekleed in witte klederen. Wij zullen deel mogen nemen aan de bruiloft van de Bruid en de kerk. Wij zullen aan Zijn tafel genodigd worden en aan Zijn dis mogen deelnemen. Wij gaan ten hemel in om daar altijd Zijn lof uit te mogen zingen in een lied wat ons dan geleerd zal worden. Dan zullen wij alle smart vergeten die u, duivel, ons hier in het aardse jammerdal toe kan schikken. In de eeuwigheid zullen wij voor altijd juichen voor zijn troon en met Hem zijn.”

 

Wie zou het Luther na durven zeggen?

 

Daar kan ik toch maar één antwoord opgeven? Ieder die Hem van harte liefheeft!
Behoor ik daarbij?
Behoort u daarbij?

 

Als wij met het schaamrood op de kaken moeten zeggen: “Nee”, dan hoop ik van ganser harte dat wij allen op een dag met Luther er van harte “Ja” op mogen zeggen. Wij hebben het allen nodig.
Misschien moet ik het anders zeggen:

Wij hebben allen een Hervormingsdag nodig in ons leven, en nee, die hoeft niet op 31 oktober te vallen. Laten wij hier allen om smeken zodat wij met Luther de tekst van een Vaste Burcht na durven zeggen en zingen!!

 

Johannes R

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.