“Men zegt dat ik erbij hoor, dat ik welkom ben. Maar diep vanbinnen voelt het alsof ik toch buitenstaander blijf.”.
Vorige week keken we, in de context van grote groepen, naar degenen die volgens de omstanders erbij horen, maar toch verdrukking of afkeer ervaren. Maar wat als op het naambordje van mijn eigen bestaan geschreven staat: Hij die er niet bij hoort?
Voor mij is het gevoel er niet bij te horen geen onbekende werkelijkheid, geen ver-van-mijn-bed-show. Ook ik heb in mijn leven vaak momenten gekend waarop ik besefte: ik hoor er niet bij. Dat begon al in mijn jeugd. Op school had ik geen vriendjes en werd ik zelden uitgenodigd voor verjaardagspartijtjes. Mijn sociale wereld beperkte zich tot het gezin waarin ik opgroeide. Op school stond ik aan de zijlijn.
Bewust koos ik er na de basisschool voor om een andere koers te varen. De wil om erbij te horen was verslagen; de eenling had gewonnen. Los van mijn leeftijdsgenoten zette ik mijn eigen koers door de tienerjaren en (wonderlijk genoeg) zonder dat mijn bootje kapseisde. Ik had geen enkele behoefte om met iemand samen op te varen. Ik zag wel dat anderen dat deden, maar voor mij was er geen noodzaak om verbonden te sluiten met andere kapiteins van levensschepen op de woelige zee van rondstromende hormonen. Ik was de kapitein van mijn levensschip, maar ook de stuurman, de dekzwabber en de kok in het kombuis.
Pas op de avond dat ik mijn diploma van het voortgezet onderwijs in handen kreeg, en ik, geheel tegen mijn natuur in, een avond lang heb zitten keten met mijn klasgenoten, zette ik voet aan wal. Toen drong het tot me door: erbij horen is toch eigenlijk best interessant… en zelfs waardevol.
Vanaf dat moment keerde het tij. Ik liet anderen toe op mijn schip en stapte zelf ook regelmatig aan boord van andere schepen, die samen met mij de onbekende toekomst invoeren. Maar toch bleef de vraag knagen: hoor ik er écht bij?
Ja, in sommige gevallen wel. Er zijn inmiddels verbonden gesloten die voor het leven lijken te blijven bestaan. Bij hen voel ik me thuis en durf ik mijn hart te openen. Bij hen hoor je erbij. Zij zien je zoals je werkelijk bent. Zij begrijpen je zonder dat je iets hoeft te zeggen. Zij waarderen je om wie je bent en nemen je grillen voor lief.
Maar hoor ik er overal en altijd bij? Nee, zeker niet. Wie wat ouder wordt, maakt daarin bewuster keuzes. Want niet overal wíl ik bij horen. Ik heb geen enkele behoefte om op zaterdagavond in een discotheek mijn zorgen weg te drinken. Geen enkele behoefte om in een stadion mijn club naar de overwinning te schreeuwen.
(En dichter bij huis:) ik voel geen enkele drang om lid te zijn van een kerkgenootschap waarin de drie delen van de leer, zoals beschreven in het Oude en Nieuwe Testament, niet meer in evenwicht zijn of zelfs worden vergeten.
Dus nee, op dit moment voel ik mij niet thuis in mijn kerkelijke thuisgemeente. Maar ik moet erkennen: dat ligt deels aan mij. Ik kies er bewust voor om afstand te bewaren. Of moet ik eerlijk zeggen dat ik dat eigenlijk altijd al wel deed, ook op andere vlakken in het leven? Dat er altijd een deel van mij was dat zich niet volledig durfde bloot te geven, waardoor de ander mij misschien ook nooit helemaal heeft kunnen accepteren?
Want… wie alles doet om erbij te horen, zal het ultieme doel nooit bereiken. Hij of zij verloochent zichzelf en loopt zelfs het risico zichzelf te verliezen.
Maar wie niets doet om erbij te horen, wacht eenzelfde lot. Waarom zou iemand je opnemen, als je zelf geen enkele interesse toont?
En wees eens eerlijk: wie van ons herkent zich niet in deze overdenking, al zijn de voorbeelden misschien anders? Maken we dit niet allemaal mee? Zien we niet allemaal wel eens de afkeurende blikken, de vragend opgetrokken wenkbrauwen? Horen we niet allemaal de fluisterstemmen achter onze rug, zodra we de zaal verlaten hebben?
Wat kan het een leed zijn. Soms kiezen we er bewust voor om er niet bij te willen horen, maar veel vaker is het simpelweg het lot dat ons ongunstig gezind is — en waar we zelf weinig aan kunnen veranderen. En wat kan dat een immens verdriet veroorzaken.
Ik denk aan dat kinderkoorlid dat, vlak voor de repetitie, in tranen op mij afkwam: “Ik mag niet meedoen met het spelletje, meester… maar ik wil zo graag!”
Ik denk aan hem die iedere zondag trouw in de kerk plaatsneemt, maar zich niet begrepen voelt door kerkenraad of medekerkgangers, en die in een volle kerk telkens weer ervaart: ik hoor er niet bij.
Ik denk aan dat meisje dat in tranen haar bekommeringen van zich afschrijft in haar dagboek, in de stilte van haar slaapkamer.
Ik denk aan die oudere vrouw die alles heeft gedaan wat ze kon, maar er nooit bij heeft gehoord. Die nu, in volledige eenzaamheid, wacht… ja, waarop eigenlijk? Tot de dood haar komt halen?
Ach… u die dit leest, is uw levensschip vol, of is er nog ruimte in het ruim? Kan er nog iemand bij? Wie goed kijkt, ziet het kinderkoorlid in de kerk zitten, dat meisje op haar kamer, die oudere vrouw… ja, ziet ieder die er niet bij hoort. Wat houdt u tegen om de reddingsboei uit te werpen en te roepen:
“Ik zie je. Kom met mij mee, klim aan boord, dan varen we samen verder. Al hoor je nergens bij, bij mij mag je schuilen. Want ik zie jou.”
Afsluitend… Zeker in de Christelijke wereld is het schande wanneer iemand moet ervaren: “Ik hoor er niet bij”. Wanneer de voordeuren gesloten blijven, wanneer de kerkenraad je leed niet opmerkt, wanneer je alleen achterblijft. Zouden wij als christenen dan niet juist hen moeten opmerken en uit moeten nodigen? Geen zonde is te groot voor Hem of ons in genade aan te kunnen zien. Laten wij Zijn voorbeeld dan volgen en hen die ik-hoor-er-niet-bij als naam op hun schip hebben geschreven, in ons midden opnemen.
Johannes R
Reactie plaatsen
Reacties