“IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker; ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid.” – Prediker 1 : 2
Vanaf de schepping tot op de dag van vandaag is de rol van de man in de maatschappij altijd onderhevig geweest aan invloeden van buitenaf. In de eerste tijden stond overleven centraal. Later kregen de Rooms-katholieke Kerk en vervolgens de protestantse leer een grote invloed op het dagelijks leven van de man."
Vorige week stonden wij stil bij de Gouden Eeuw, de periode die ons land grote rijkdom bracht; en dat door de handel en door de rijkdom van het Evangelie, in het bijzonder dankzij de uitgave van de Statenvertaling.
De Verlichting – Tijd van pruiken en revoluties
In rijkdom schuilt gevaar. Rijkdom op zichzelf is niet verkeerd; het kan zelfs een zegen zijn. Maar wie denkt dat de rijkdom uit eigen kracht komt, wordt hoogmoedig. Zo stond Nebukadnezar op het dak van zijn paleis, uitkijkend over zijn land, en riep uit: ‘Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb?’ Hij werd zwaar gestraft.
Ook in Nederland ging het mis. De VOC en de WIC, die ooit als handelsorganisaties begonnen, beseften dat er meer geld te verdienen viel als zij andere keuzes maakten. Zo werd slavernij een vast onderdeel van hun werkwijze.
We mogen toch wel stellen dat een dergelijke keuze niet met de Statenvertaling in de hand genomen kan zijn…
En zoals het gezegde luidt: hoogmoed komt voor de val.
Zo ook in Nederland. Na de Gouden Eeuw brak de periode van de Verlichting aan. Vanuit Frankrijk klonk een nieuw geluid. Na decennia waarin de man werd gewaardeerd om zijn stoerheid, kracht en uitzonderlijke leiderschapskwaliteiten, veranderde het beeld van hem. Hij moest nu het toonbeeld van elegantie worden en zich onderscheiden door vooruitstrevendheid op het gebied van mode.
De eenvoudige kleding maakte plaats voor weelderige kleuren en uitbundige uitdossingen. De schoenen kregen hakken en gouden gespen, terwijl brokaat en kant de kleding sierden. Aan de handen verschenen (voor wie het zich kon veroorloven) meerdere ringen, op het hoofd droeg men de pruiken. Om de status te benadrukken, moest de pruik zo wit mogelijk zijn, volgepoederd met meel, waar de armen brood van hadden kunnen bakken. Maar nee… status en rijkdom waren belangrijker, moesten gezien worden. Dat ging voor.
Menig man greep zelfs naar de make-up om er ‘nog beter’ uit te zien.
Maar waar bleef de soberheid en de degelijkheid? Binnen de reformatorische gezindte bleef de man eenvoudig. Hij bleef ook het hoofd van het gezin, zelfs in een veranderende samenleving. Bij hem lag de Statenvertaling nog op tafel. En op de bladzijden ervan drupten ook de eerste tranen, omdat men moest constateren dat er in het gekerstende Nederland de eerste tekenen van secularisatie zichtbaar werden.
Met de nieuwe mode stroomde ook een nieuw denken Europa binnen: de Verlichting. Men raakte ervan overtuigd dat alles beredeneerbaar moest zijn, dat wetenschap en filosofie de wijsheid in pacht hadden. Wat je niet kon zien, bestond niet. Wat je niet begreep, kon niet kloppen.
In onze vermeende wijsheid besloten wij dat de mens rechten had; ook op het gebied van het leven zelf. Dat wij zelf mochten bepalen of we gelovig wilden zijn of niet.
De man in de pruikentijd was pas echt een man wanneer hij alles om zich heen respecteerde en tolereerde, wanneer hij diep nadacht over de grote levensvragen en de antwoorden rationeel kon formuleren.
Maar laten we even teruggaan naar de opening van dit artikel: ‘ijdelheid der ijdelheden’. Schoonheidsidealen zijn van alle tijden, maar we kunnen constateren dat voor de man de uiterlijke schijn een steeds grotere rol begon te spelen. Daarbij veranderde ook het denken van de man drastisch. Het grootste verschil met eerdere tijden was dat men (voor het eerst in de geschiedenis) een god, ja, zelfs dé God, buitenspel plaatste.
Mannen werden hun eigen schepper, vorst en koning. Hun eigen creatie. En die creatie kreeg zelfs angstwekkend vrouwelijke trekken.
Dat wij daarmee de onveranderlijke God vertoornden, zagen wij niet. Dat hiermee het onafwendbare afglijden van Nederland in de secularisatie begon, geloofden wij niet. Immers: 'Er is geen God.'
De industrialisatie – Tijd van burgers en stoommachines
Tijden van welvaart en tijden van armoede wisselen elkaar altijd af. Een bekend voorbeeld vinden we in Genesis 41, waar we in de verzen 29 en 30 lezen: ‘Zie, er komen zeven jaren van grote overvloed in het gehele land Egypte. Maar daarna zullen er zeven jaren van honger aanbreken, en alle overvloed zal in het land Egypte vergeten worden; de honger zal het land verteren.’
Hetzelfde geldt voor de tijdvakken van de geschiedenis. Na de rijke Gouden Eeuw en de welvarende Verlichting brak de periode van de armoedige industrialisatie aan.
Ik haast mij te zeggen dat Nederland, vergeleken met veel andere landen, niet werkelijk arm was, maar voor de gemiddelde Nederlander brak wel degelijk een sobere en moeilijke tijd aan.
De wetenschap die men in de pruikentijd bestudeerde, bracht samen met nieuwe technologische ontwikkelingen nieuwe mogelijkheden met zich mee. Waar voorheen de nadruk lag op handel met verre oorden, konden we nu zelf producten gaan maken; producten die het leven vereenvoudigden. Elektriciteit en machines deden hun intrede, en fabrieken schoten als paddenstoelen uit de grond.
Verreweg de meeste mannen werden fabrieksarbeider. Vroeg in de ochtend vertrok men naar het werk, waar de omstandigheden vaak zwaar en ongezond waren. De woorden uit Genesis 3: ‘In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten’ bleken meer waar dan ooit tevoren. Pas diep in de avond mocht de arbeider de fabriek verlaten.
Dat de vaders hierdoor vaak geen volwaardig hoofd van het gezin konden zijn, was een feit, maar niet iets waar men zich als man druk over maakte. Net als in vroegere tijden, bijvoorbeeld de middeleeuwen, bleef de belangrijkste taak van de man het verdienen van een schamel loon als kostwinner om het gezin te onderhouden. De vrouw zorgde voor het gezin.
Tenminste… dat was de bedoeling. Maar daar waar de Bijbels verdwenen onder de rookwolken van de fabrieken, en Gods woorden niet langer in de gezinnen werden gehoord, balden de vrouwen hun vuisten. Waarom mochten de mannen meer dan zij? Waarom kregen zij meer rechten? Waarom was de man het hoofd van het gezin terwijl hij nooit thuis was, en de vrouw het huishouden draaiende hield?
Vrouwen verlieten steeds vaker het gezin om de arbeidsmarkt te betreden.
Toch rijst de vraag: waar was de vrouw eigenlijk jaloers op? Want de mannen in die tijd hadden het zwaar. De dagelijkse sleur en het gemis van het gezin lieten bij menig man diepe sporen na. Wie een arbeider had gevraagd: ‘Wil je dat je vrouw naast je in de fabriek staat?’ had zonder twijfel een volmondig ‘Nee’ geantwoord.
Bovendien werd de man in zijn eer gekrenkt, want hij heeft de Goddelijke plicht om als hoofd en priester van het gezin voor zijn gezin te zorgen.
Hoe dan ook… in het algemeen kunnen wij constateren dat wij God steeds meer verlieten. Hoewel het christelijke geluid nog hoorbaar bleef, keerden steeds meer landgenoten zich af van God en Zijn geboden. Maar wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen (Psalm 32). Donkere tijden staan op het punt aan te breken…
Johannes R
Reactie plaatsen
Reacties